26 december 2006

Lotgevallen van een jukai-junkie

Op 2 juli 2006 is het zover. Dan ga ik jukai doen. Drie keer is scheepsrecht, zou je kunnen zeggen. Of ben ik al bij de vierde keer aanbeland?

In 1982 studeerde ik theravada-boeddhisme in De Kosmos bij de Eerwaarde Anagarika Dhammawiranatha (oftewel Pierre Krul, oftewel Pietje Krul), een spichtige Hagenees met ultrakort haar. Iedere dinsdagavond mediteerden we op de Zenzolder (op maandagavond zat Niko daar – wie weet hoe mijn leven eruit had gezien als ik op een maandagavond in De Kosmos verzeild was geraakt). Bij Dhammawiranatha nam ik toevlucht tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha, en hij gaf me een boeddhistische naam: Suddhatta, zuiverheid. Dat moest ik volgens hem meer ontwikkelen, met name zuiverheid van denken. Ik was namelijk niet zo recht in de leer en stelde erg veel kritische vragen. Ga nou maar gewoon zitten, dan komen de antwoorden vanzelf wel, was zijn devies.

In 1987 had ik het wel gehad met het dogmatische boeddhisme van Dhammawiranatha. Maar gelukkig kwam er een nieuwe liefde in mijn leven, Andrew Cohen. Ik volgde hem naar Amerika, werd formeel lid van zijn Sangha en verklaarde hartstochtelijk dat ik hem de rest van mijn leven trouw wilde blijven. Maar in 1998 was de liefde wel bekoeld en keerde ik hem na een heftige botsing de rug toe. Achteraf hoorde ik dat Andrew tijdens de tumultueuze slotweek van mijn verblijf in zijn gemeenschap nog een naam voor me in petto had gehad, als laatste redmiddel om mijn op hol geslagen ego, dat in de greep was van het kwaad, weer in toom te krijgen. Hij was van plan geweest om me te herdopen als Adolf.

Buiten deze twee jukai-ervaringen met boeddhistisch georiënteerde leraren ben ik overigens, bij nader inzien, het leven ingestapt met een jukai-ceremonie, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Van deze allereerste jukai-ervaring, in de Pius X in Slotervaart, kan ik me niets meer herinneren, niet het water dat over mijn hoofdje moet hebben gespoeld, niet de gezegende woorden die werden uitgesproken, niet de gebaren en rituelen waarmee ik liefdevol werd opgenomen in de moederkerk. Mijn moeder zegt dat ik niet huilde en dat ik, vanwege mijn kuif, ‘de nozem’ werd genoemd. De enige blijvende herinnering zijn mijn drie doopnamen: Andreas, Franciscus en Martinus. Drie solide heiligennamen.

Ik zeg wel eens, de eerste zeventien jaar van m’n leven was ik katholiek, daarna was ik zeventien jaar boeddhist, en sindsdien ben ik allebei. Het symmetrische evenwicht dreigt nu echter wel verstoord te raken door mijn aanstaande jukai. Misschien moet ik me ook opnieuw laten dopen? Maar aan de andere kant, misschien herstelt mijn jukai juist het evenwicht wel: Andreas, Franciscus en Martinus worden dan gebalanceerd door Suddhatta, Adolf en ?

Geen opmerkingen: