26 december 2006

Eros tussen leraar en leerling

De zenmeester boog zich vertrouwelijk naar me over. ‘Weet je’, zei hij, ‘in die tijd dacht ik gewoon dat alles kon, dat er geen grenzen waren. Soms lagen er wel zes tot acht andere vrouwen in mijn bed, en dan lag mijn eigen vrouw er gewoon bij. Ik dacht dat ik helemaal niet meer stuk kon. Totdat het allemaal uit elkaar spatte en mijn vrouw bij me wegging. De tsunami van mijn karma haalde me in.’
Ingespannen luisterend in mijn stoel kan ik het niet helpen te denken aan de vele leerlingen van deze zenmeester die in die tsunami moeten zijn meegesleept. Ging boeddhisme niet over het tot een einde brengen van lijden? Maar ook word ik opnieuw geraakt door de allesoverheersende kracht van deze meeslepende godheid, eros. Het geestelijke pad legt deze godheid niet bepaald het zwijgen op, integendeel zou ik haast zeggen: het lijkt wel of eros de patroonheilige is van het spirituele leven, en met name van de verhouding tussen leraar en leerling. Waarom worden leerlingen zo gemakkelijk verliefd op hun leraar?
Plato beschrijft eros als een vorm van waanzin, een onbeteugelbaar en letterlijk onbegrijpelijk verlangen, dat onze rationele overwegingen volledig van de kaart kan vegen. Eenmaal in de ban van eros laten we alle voorzorg varen, zijn we bereid ons leven volledig op de schop te gooien. Voor de buitenwereld lijkt het alsof we ‘onszelf niet meer zijn’, maar zelf weten we wel beter: pas nu zijn we compleet, volledig, zonder voorwaarden en absoluut, trouw aan onze diepste spirituele kern.
Eros kan worden opgeroepen door muziek, een magnifieke zonsondergang, het fragiele geluid van een zingende leeuwerik, door een ontmoeting met de man of vrouw van onze dromen – maar vooral kan ze worden opgewekt door een spiritueel leraar. Plato beschrijft hoe zijn geliefde leermeester Socrates een betoverende uitwerking op zijn discipelen had. Ze werden bevangen door een onstilbaar verlangen naar Het Goede, en keerden zich af van hun oude, materialistische manier van leven. Maar bij sommige leerlingen richtte hun erotisch verlangen zich niet op Het Goede, maar op Socrates zelf. Alcibiades was reddeloos verliefd op Socrates, en probeerde hem tevergeefs te verleiden. Ondertussen ging de boodschap van Socrates aan hem voorbij.
Het grootste risico in de omgang met een spiritueel leraar is dat we de eros, die hij in ons weet op te wekken, misverstaan als liefde voor de persoon van de leraar zelf. We verwarren de vinger met de maan. Een van de grootste verantwoordelijkheden van de leraar is om zijn leerlingen voor deze valkuil te behoeden. Eros is de motor van het spirituele pad, maar dan wel in haar meest volgroeide gedaante van de liefde voor het Ware, het Schone en het Goede, of, op z’n boeddhistisch gezegd: de liefde voor de dharma. Een leraar die zo’n liefde in ons kan oproepen en versterken, daar moeten we zuinig op zijn. Maar als hij vervolgens die liefde zelf dankbaar in ontvangst neemt, dan is het oppassen geblazen. Niet voor niets liet Socrates Alcibiades een blauwtje lopen. Hoe verleidelijk het ook moge zijn om te fantaseren over het sabbelen op die wijzende vinger, uiteindelijk gaat er niets boven de verlichtende aanschijn van de maan zelf.

Bakerpraatjes

Nico Tydeman leende mij zes maanden geleden een mooi boek dat pas is uitgekomen: Shoes Outside the Door: Desire, Devotion and Excess at San Franciso Zen Center. Het is de geschiedenis van het SF Zen Center sinds 1959, toen een Japanse plattelandspriester naar SF werd gestuurd om daar de boeddhistische missie te gaan bemannen. Suzuki Roshi ontwikkelde zich al snel tot een soort peetvader voor de talrijke ontwortelde hippies in SF, die heel goed wisten wat ze allemaal niet wilden maar niet wat ze nu wel wilden. Hij liet ze iedere ochtend om half zes mediteren en bracht ze discipline bij. Ze aanbaden hem.
Maar in 1971 stierf Suzuki, en vlak voor zijn dood gaf hij transmissie aan zijn student Richard Baker, die de nieuwe zenmeester werd: Baker Roshi. Richard Baker had behalve een passie voor zazen ook vooral grote organisatorische en fund raising-gaven, en in de jaren zeventig groeide het SF Zen Center explosief. Het ego van Baker Roshi groeide echter mee: hij hield er een extravagante levensstijl op na, kocht dure kunst, omringde zich als een feodaal landheer met zenstudenten die aan tafel bedienden terwijl Baker met de burgemeester of de gouverneur dineerde, en gedroeg zich als een modern despoot. Baker liep in 1983 uiteindelijk tegen de lamp toen een van zijn talloze affaires werd ontmaskerd tijdens een conferentie in Tassahara (door schoenen die buiten de deur stonden!).
Wat dit boek interessant maakt is dat de schrijver met alle betrokkenen uitgebreid praat over hoe dit nu heeft kunnen gebeuren. Hoe konden zoveel mensen, die tienduizenden uren in zazen gezeten hadden, zo blind zijn, en zo naïef? Hoe kunnen intelligente hoogopgeleide westerlingen, die zich hebben ontworsteld aan allerlei westerse vormen van autoritarisme, zo blindelings vallen voor een oosters autoritarisme? Hoe kunnen de verworvenheden van de westerse verlichting, de scheiding van kerk en staat, zo gemakkelijk weer ongedaan worden gemaakt in een spirituele gemeenschap waarin de leraar het doen en laten van de studenten volkomen bepaalt? Het SF Zen Center werd alom beschouwd als een revolutionair experiment, maar was het eigenlijk met haar feodale autoritaire structuur niet ook ‘achterlijk’?

Wat zegt Zen over autoriteit? Zen is de meest protestante vorm van boeddhisme: iedereen wordt aangemoedigd om de waarheid bij zichzelf te vinden. Niet de sutra’s hebben autoriteit, niet de geschreven leer, zelfs de historische Boeddha niet: ‘if you meet the Buddha on the road, kill him’. De ware dharma kan slechts worden overgedragen direct van persoon op persoon. De directe transmissie van leraar op leerling, daar gaat het om. De enige autoriteit in Zen is de zenleraar.
Dit is wat de studenten van SF Zen Center keer op keer te horen kregen: “het mag dan lijken of Baker Roshi niet deugt, hij heeft transmissie gekregen van Suzuki en is dus Verlicht. En de acties van een Verlicht man zijn vaak ondoorgrondelijk voor niet-verlichten.” Later bleek dat Suzuki in Japan ook transmissie had gegeven aan zijn zoon (die hij nooit als leerling had gehad) zodat die een plattelandstempel kon overnemen, en aan de zoon van een vriend om die vriend een plezier te doen. Transmissie in Japan is zoiets als slagen voor je seminarie-examen: een voorwaarde om aan de slag te kunnen als priester.

Wat heeft autoriteit in Zen? Een mooie koan om mee te besluiten.

Lotgevallen van een jukai-junkie

Op 2 juli 2006 is het zover. Dan ga ik jukai doen. Drie keer is scheepsrecht, zou je kunnen zeggen. Of ben ik al bij de vierde keer aanbeland?

In 1982 studeerde ik theravada-boeddhisme in De Kosmos bij de Eerwaarde Anagarika Dhammawiranatha (oftewel Pierre Krul, oftewel Pietje Krul), een spichtige Hagenees met ultrakort haar. Iedere dinsdagavond mediteerden we op de Zenzolder (op maandagavond zat Niko daar – wie weet hoe mijn leven eruit had gezien als ik op een maandagavond in De Kosmos verzeild was geraakt). Bij Dhammawiranatha nam ik toevlucht tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha, en hij gaf me een boeddhistische naam: Suddhatta, zuiverheid. Dat moest ik volgens hem meer ontwikkelen, met name zuiverheid van denken. Ik was namelijk niet zo recht in de leer en stelde erg veel kritische vragen. Ga nou maar gewoon zitten, dan komen de antwoorden vanzelf wel, was zijn devies.

In 1987 had ik het wel gehad met het dogmatische boeddhisme van Dhammawiranatha. Maar gelukkig kwam er een nieuwe liefde in mijn leven, Andrew Cohen. Ik volgde hem naar Amerika, werd formeel lid van zijn Sangha en verklaarde hartstochtelijk dat ik hem de rest van mijn leven trouw wilde blijven. Maar in 1998 was de liefde wel bekoeld en keerde ik hem na een heftige botsing de rug toe. Achteraf hoorde ik dat Andrew tijdens de tumultueuze slotweek van mijn verblijf in zijn gemeenschap nog een naam voor me in petto had gehad, als laatste redmiddel om mijn op hol geslagen ego, dat in de greep was van het kwaad, weer in toom te krijgen. Hij was van plan geweest om me te herdopen als Adolf.

Buiten deze twee jukai-ervaringen met boeddhistisch georiënteerde leraren ben ik overigens, bij nader inzien, het leven ingestapt met een jukai-ceremonie, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Van deze allereerste jukai-ervaring, in de Pius X in Slotervaart, kan ik me niets meer herinneren, niet het water dat over mijn hoofdje moet hebben gespoeld, niet de gezegende woorden die werden uitgesproken, niet de gebaren en rituelen waarmee ik liefdevol werd opgenomen in de moederkerk. Mijn moeder zegt dat ik niet huilde en dat ik, vanwege mijn kuif, ‘de nozem’ werd genoemd. De enige blijvende herinnering zijn mijn drie doopnamen: Andreas, Franciscus en Martinus. Drie solide heiligennamen.

Ik zeg wel eens, de eerste zeventien jaar van m’n leven was ik katholiek, daarna was ik zeventien jaar boeddhist, en sindsdien ben ik allebei. Het symmetrische evenwicht dreigt nu echter wel verstoord te raken door mijn aanstaande jukai. Misschien moet ik me ook opnieuw laten dopen? Maar aan de andere kant, misschien herstelt mijn jukai juist het evenwicht wel: Andreas, Franciscus en Martinus worden dan gebalanceerd door Suddhatta, Adolf en ?

Jonas uit de wallevis: Ressentiment in het Oude Testament

In de lezingencyclus van het Zen Centrum Amsterdam over mystiek in verschillende religies was het op zondag 22 oktober 2006 de eer aan Hans Korteweg om het spits af te bijten. Zijn onderwerp was al meteen een pittige uitdaging: mystiek in het jodendom, dat immers bekend staat als een religie van het woord. En is Zen niet, zoals Bodhidharma al zei, ‘een transmissie buiten woorden en geschriften om?’

Korteweg begon daarom zijn lezing verstandigerwijs met een rustige uiteenzetting over
het belang van het woord. Woorden zijn niet alleen maar ter mededeling van informatie, het woord kan ons raken, en een inwijdingsproces in ons hart op gang brengen. Een verhaal, een tekst, heeft vele verschillende lagen.

In de Joodse bijbelinterpretatie worden vier niveaus van de tekst onderscheiden:
Pesjat: de direkte betekenis. Bijvoorbeeld, waar ligt Ninivé?
Remez: de manier waarop de tekst is opgenomen in een weefsel van andere teksten. Jonas in de walvis doet denken aan Noach in de ark
Derasj: exegese. Een morele of psychologische boodschap ontleend aan de tekst. Een allegorische uitleg waar je bijvoorbeeld een stichtelijke preek over kunt houden.
Sod: de mystieke, nonduale uitleg van de tekst. Als voorbeeld gaf Hans de psalmtekst: “De vrees voor de Eeuwige is het begin van wijsheid”. Deze vrees is iets heel anders dan angst. Angst heeft altijd een object, en is de angst van het ik: bang zijn om iets te verliezen. Maar de vrees die De Eeuwige oproept (in zentermen, het Absolute) heeft meer te maken met respect, eerbied en ontzag. We worden geconfronteerd met iets dat ons ‘ik’ verre overstijgt, en waar we niets mee of tegen kunnen doen.

De vier beginletters van de soorten bijbelinterpretatie vormen samen het woord Pardes: het paradijs, de tuin van Eden. Vervolgens nam Hans ons mee dat paradijs in. Hij liet zien dat het bijbelse verhaal over de ongehoorzame profeet Jona, dat de meesten van ons wel kennen uit onze jeugd (‘Jonas in de wallevis, die vannacht gevangen is’), niet onderdoet voor de gemiddelde zenkoan. Een diep raadselachtig verhaal. Mocht iemand nog vragen hebben wat Nico bedoelt met zijn eindeloos herhaald pleidooi voor mystagogie: hier zagen we een volleerd mystagoog aan het werk die ons stap voor stap binnenleidde in het labyrint van ons eigen hart.

Het verhaal lijkt zo eenvoudig. Jona krijgt van de Heer opdracht om de inwoners van Ninivé te vertellen dat hun stad, vanwege hun immorele levenswandel, zal worden vernietigd. Geen populaire boodschap, en Jona weigert op zo’n zelfmoordmissie te gaan. Vervolgens valt hij in het water en wordt opgeslokt door een walvis. Daar begint hij te bidden, en uiteindelijk komt hij tot de slotsom: God alleen is mijn redding. Onmiddellijk wordt hij door de walvis uitgespogen, en nu krijgt hij opnieuw dezelfde opdracht. Jona spoedt zich nu onvervaard naar Ninivé, als een heldhaftiger dienaar Gods.

Tot zover is alles duidelijk. Jona ging eerst zijn verantwoordelijkheid uit de weg, kwam in een crisis, moest zijn demonen overwinnen, kwam tot inkeer, en werd tot held. Hier had het verhaal kunnen eindigen. Maar het gaat verder. Jona geeft de mensen in Ninivé er eens goed van langs, en gaat vervolgens buiten de stad op een heuvel zitten om het naderende Armageddon eens goed te kunnen aanschouwen. De Heer heeft zelfs een boompje naast hem uit de grond laten opschieten, zodat hij koelte kan vinden onder het gebladerte. Maar de vernietiging van Ninivé blijft tot zijn grote frustratie uit. Blijkt dat de inwoners de tirades van Jona warempel serieus hebben genomen en hun levenswandel hebben gebeterd. De Heer spaart hen.

Nu wordt Jona pas echt giftig. Gaat hij na een diepe innerlijke strijd eindelijk voor zijn grote opdracht, als dienstbetoon aan de Heer, blijkt diezelfde Heer een watje te zijn. Verontwaardigd doet hij zijn beklag bij zijn goddelijke opdrachtgever. ‘Dit is nu precies waarom ik eerst niet wilde gehoorzamen’, zegt hij, ‘ik dacht al dat u toch niet de guts zou hebben om er echt mee door te gaan. U met uw verdomde barmhartigheid ook’. Als antwoord laat de Heer Jona’s boompje verdorren, zodat de bladeren hem geen schaduw meer geven. ‘Hoe vind je dat?’ vraagt hij Jona. Die is not amused. En nu komt de Heer met zijn punchline. ‘Als jij je al zo druk maakt over zo’n lullig boompje, mag ik me dan alsjeblieft ook bekommeren om die stad Niniveh waar zoveel arme mensen wonen die niet eens het verschil kennen tussen hun linker- en rechterhand.’

Met deze uitspraak eindigt het bijbelboek Jona. We krijgen niets te horen over hoe het nu verder ging met Jona, of hij tot inzicht kwam (of dat de Heer misschien toch inzag dat hij ongelijk had). We blijven hangen in de totale verwarring (net als in veel dialogen met Socrates).

Natuurlijk kunnen we uit dit einde een stichtelijke les halen: geweld lost niets op, na berouw komt vergeving, we moeten compassie hebben. Maar dat is te makkelijk. In ware Nico-stijl besloot Hans zijn lezing met de verzuchting dat hij na veertig jaar studie nog steeds niets van het bijbelboek Jona begrijpt.

Linji langs de meetlat van Geweldloze Communicatie

Het boek Geweldloze Communicatie – ontwapenend en doeltreffend van Marshall Rosenberg staat op de leeslijst van de Peace Maker Sangha van Bernie Glassman. De redactie van Zensor stuurde een wakkere redacteur op pad om zich in dit baanbrekende boek te verdiepen, en met behulp hiervan zenmeester Linji langs de meetlat van Geweldloze Communicatie te leggen. Helaas moeten we melden dat Linji een dikke onvoldoende scoort.

De monnik vroeg Linji: ‘Hoe ziet de Ware mens zonder rang of stand er uit?’’
De meester verliet zijn zetel, greep de monnik vast en sprak: ‘Spreek! Spreek!’
De monnik wilde juist iets gaan zeggen, toen de meester hem losliet, opzij schoof en zei: ‘Deze Ware Mens zonder rang of stand: wat een stuk stront!’
Daarop verliet de meester de hal.

Deze anecdote vormt een schrijnend voorbeeld van wat op de achterflap wordt aangeduid: “de manier waarop we communiceren is – meestal onbedoeld – gewelddadiger dan we beseffen doordat de uitdrukkingen die we gebruiken vaak nodeloos beschuldigend zijn.”

Laten we eens kijken wat Linji hier allemaal fout doet. Allereerst moeten we zeggen dat hij de monnik in zijn waarde had moeten laten. Tenslotte stelde die een oprechte vraag. Had Linji nu maar hoofdstuk 2 gelezen (Waarnemen zonder oordeel). We moeten hier helaas een 4 uitdelen.

De agressieve manier waarop Linji reageert, doet vraagtekens rijzen of hij wel in contact staat met zijn gevoel. Laat hij hoofdstuk 3 maar eens tot zich nemen, waarin wordt uitgelegd hoe we onze gevoelens moeten herkennen, erkennen en uitdrukken. En dan kan hij meteen door naar hoofdstuk 4. Dat gaat over verantwoordelijkheid nemen voor onze gevoelens. Wederom een 4.

Gelukkig scoort Linji beter op hoofdstuk 8 (Boosheid volledig uiten). We kunnen hem hier een 8 toekennen. Maar hoofdstuk 11 daarentegen (Waardering uiten), daar zou Linji nog heel wat kunnen opsteken. Zo zonder iets te zeggen de hal verlaten, dat getuigt niet van waardering en respect voor de behoefte van de ander.

De eindconclusie mag duidelijk zijn: waar het om het vermogen tot ontwapenend en doeltreffend communiceren gaat, heeft de heer Linji nog heel wat te leren. Gelukkig voor hem geeft Marshall Rosenberg ook cursussen en seminars.