26 december 2006

Jonas uit de wallevis: Ressentiment in het Oude Testament

In de lezingencyclus van het Zen Centrum Amsterdam over mystiek in verschillende religies was het op zondag 22 oktober 2006 de eer aan Hans Korteweg om het spits af te bijten. Zijn onderwerp was al meteen een pittige uitdaging: mystiek in het jodendom, dat immers bekend staat als een religie van het woord. En is Zen niet, zoals Bodhidharma al zei, ‘een transmissie buiten woorden en geschriften om?’

Korteweg begon daarom zijn lezing verstandigerwijs met een rustige uiteenzetting over
het belang van het woord. Woorden zijn niet alleen maar ter mededeling van informatie, het woord kan ons raken, en een inwijdingsproces in ons hart op gang brengen. Een verhaal, een tekst, heeft vele verschillende lagen.

In de Joodse bijbelinterpretatie worden vier niveaus van de tekst onderscheiden:
Pesjat: de direkte betekenis. Bijvoorbeeld, waar ligt Ninivé?
Remez: de manier waarop de tekst is opgenomen in een weefsel van andere teksten. Jonas in de walvis doet denken aan Noach in de ark
Derasj: exegese. Een morele of psychologische boodschap ontleend aan de tekst. Een allegorische uitleg waar je bijvoorbeeld een stichtelijke preek over kunt houden.
Sod: de mystieke, nonduale uitleg van de tekst. Als voorbeeld gaf Hans de psalmtekst: “De vrees voor de Eeuwige is het begin van wijsheid”. Deze vrees is iets heel anders dan angst. Angst heeft altijd een object, en is de angst van het ik: bang zijn om iets te verliezen. Maar de vrees die De Eeuwige oproept (in zentermen, het Absolute) heeft meer te maken met respect, eerbied en ontzag. We worden geconfronteerd met iets dat ons ‘ik’ verre overstijgt, en waar we niets mee of tegen kunnen doen.

De vier beginletters van de soorten bijbelinterpretatie vormen samen het woord Pardes: het paradijs, de tuin van Eden. Vervolgens nam Hans ons mee dat paradijs in. Hij liet zien dat het bijbelse verhaal over de ongehoorzame profeet Jona, dat de meesten van ons wel kennen uit onze jeugd (‘Jonas in de wallevis, die vannacht gevangen is’), niet onderdoet voor de gemiddelde zenkoan. Een diep raadselachtig verhaal. Mocht iemand nog vragen hebben wat Nico bedoelt met zijn eindeloos herhaald pleidooi voor mystagogie: hier zagen we een volleerd mystagoog aan het werk die ons stap voor stap binnenleidde in het labyrint van ons eigen hart.

Het verhaal lijkt zo eenvoudig. Jona krijgt van de Heer opdracht om de inwoners van Ninivé te vertellen dat hun stad, vanwege hun immorele levenswandel, zal worden vernietigd. Geen populaire boodschap, en Jona weigert op zo’n zelfmoordmissie te gaan. Vervolgens valt hij in het water en wordt opgeslokt door een walvis. Daar begint hij te bidden, en uiteindelijk komt hij tot de slotsom: God alleen is mijn redding. Onmiddellijk wordt hij door de walvis uitgespogen, en nu krijgt hij opnieuw dezelfde opdracht. Jona spoedt zich nu onvervaard naar Ninivé, als een heldhaftiger dienaar Gods.

Tot zover is alles duidelijk. Jona ging eerst zijn verantwoordelijkheid uit de weg, kwam in een crisis, moest zijn demonen overwinnen, kwam tot inkeer, en werd tot held. Hier had het verhaal kunnen eindigen. Maar het gaat verder. Jona geeft de mensen in Ninivé er eens goed van langs, en gaat vervolgens buiten de stad op een heuvel zitten om het naderende Armageddon eens goed te kunnen aanschouwen. De Heer heeft zelfs een boompje naast hem uit de grond laten opschieten, zodat hij koelte kan vinden onder het gebladerte. Maar de vernietiging van Ninivé blijft tot zijn grote frustratie uit. Blijkt dat de inwoners de tirades van Jona warempel serieus hebben genomen en hun levenswandel hebben gebeterd. De Heer spaart hen.

Nu wordt Jona pas echt giftig. Gaat hij na een diepe innerlijke strijd eindelijk voor zijn grote opdracht, als dienstbetoon aan de Heer, blijkt diezelfde Heer een watje te zijn. Verontwaardigd doet hij zijn beklag bij zijn goddelijke opdrachtgever. ‘Dit is nu precies waarom ik eerst niet wilde gehoorzamen’, zegt hij, ‘ik dacht al dat u toch niet de guts zou hebben om er echt mee door te gaan. U met uw verdomde barmhartigheid ook’. Als antwoord laat de Heer Jona’s boompje verdorren, zodat de bladeren hem geen schaduw meer geven. ‘Hoe vind je dat?’ vraagt hij Jona. Die is not amused. En nu komt de Heer met zijn punchline. ‘Als jij je al zo druk maakt over zo’n lullig boompje, mag ik me dan alsjeblieft ook bekommeren om die stad Niniveh waar zoveel arme mensen wonen die niet eens het verschil kennen tussen hun linker- en rechterhand.’

Met deze uitspraak eindigt het bijbelboek Jona. We krijgen niets te horen over hoe het nu verder ging met Jona, of hij tot inzicht kwam (of dat de Heer misschien toch inzag dat hij ongelijk had). We blijven hangen in de totale verwarring (net als in veel dialogen met Socrates).

Natuurlijk kunnen we uit dit einde een stichtelijke les halen: geweld lost niets op, na berouw komt vergeving, we moeten compassie hebben. Maar dat is te makkelijk. In ware Nico-stijl besloot Hans zijn lezing met de verzuchting dat hij na veertig jaar studie nog steeds niets van het bijbelboek Jona begrijpt.

Geen opmerkingen: