31 oktober 2010

Amitofo

Van 19 juli tot 8 augustus 2009 werd door de Taiwanese boeddhistische organisatie Foguangshan, waarvan de tempel op de Zeedijk ook deel uitmaakt, het “boeddhisme in China” programma georganiseerd. Het programma was gericht op wetenschappers met een belangstelling voor onderzoek naar Chinees boeddhisme. Er deden 24 wetenschappers mee, veel Amerikanen, een paar Chinezen, Singaporeanen, Koreanen, en een enkele Europeaan. Onze Zensor-redacteur was ter plekke en brengt verslag uit.

We begonnen onze reis aan de oostkust in Sjanghai, waar we werden ontvangen in de Pumen Vihara, de Foguangshan “tempel” daar. Een eerste kenmerk van het boeddhisme in China werd al meteen duidelijk: omdat Foguangshan uit Taiwan komt, is het hen niet toegestaan om boeddhistische tempels in China te runnen. De Pumen Vihara bevond zich daarom op de twintigste verdieping van een kantorencomplex, en stond technisch gezien ook niet als “tempel” te boek, maar als een soort ontvangstruimte.

We reisden eerst naar Suzhou, waar we in een andere Foguangshan “tempel” logeerden: de Jiaying Huiguan Art Gallery. Hier vormde een kunstgalerie de dekmantel voor de boeddhistische beoefening. Vervolgens reisden we naar Wuxi, waar we een groot boeddhistisch paleis bewonderden, dat door de overheid als toeristische attractie was neergezet. Het geheel deed meer denken aan een katholieke kathedraal dan aan een boeddhistische tempel: dit is blijkbaar het beeld van het boeddhisme dat de Chinese overheid aan de toeristen wil tonen. In Yixing logeerden we in de Dajue Tempel van Foguangshan: ditmaal wel een echte tempel, omdat een lokale Chinees bereid was gevonden om als abt te fungeren. ‘s Ochtends deden we mee met het sutra-chanten, o.a. de Prajñaparamita hart sutra in het Chinees. Daarna gingen we naar Yangzhou, waar we in een Foguangshan “tempel” logeerden die als bibliotheek was opgezet.

Nadat we de eerste vijf dagen rond Sjanghai hadden rondgereisd van tempel naar tempel, ging het nu per vliegtuig naar het hoofddoel van onze reis: de middelgrote provinciestad Xi’an (“slechts” 4 miljoen inwoners) in het midden van China. Vroeger was dit Chang’an, de hoofdstad van China. Met name op het hoogtepunt van de Chinese beschaving, de Tang-dynastie (618-907), was dit een bloeiende metropool, die met een miljoen inwoners de grootste stad ter wereld was. Ter vergelijking, wij in West-Europa stonden toen nog in de modder voor onze ongeletterde keizer Karel de Grote te juichen.

In Xi’an volgden we 14 dagen lang een intensief programma. We logeerden in een hotel dat geheel en al in fake Tangstijl was opgetrokken, vlak naast de Da Cien tempel, waar de beroemde pelgrim en vertaler Xuanzang (602-664), die naar India reisde en vele Mahayana-sutra’s mee terug naar China bracht, zijn vertaalwerk deed. Aan de nabijgelegen Northwest University kregen we elke ochtend college over de geschiedenis en de cultuur van het boeddhisme in China van Chinese hoogleraren. Daarna lunchten we in de monniksvertrekken van de Da Cien tempel. ‘s Middags waren er excursies naar de vele boeddhistische tempels rondom Xi’an. Immers, 6 van de 8 boeddhistische scholen in China zijn in Chang’an ontstaan: Vinaya (nadruk op de leefregels), Madhyamika (van Nagarjuna), Yogacara (alles is bewustzijn), Esoterisch boeddhisme (tantrisch boeddhisme en Vajrayana), Huayan (gebaseerd op de Avatamsaka sutra), en Zuivere land boeddhisme. Alleen Tiantai (gebaseerd op de Lotus sutra) en Chan (Zen) ontstonden buiten Chang’an. Tijdens veel van onze bezoeken aan de tempels werden we door de abt ontvangen met thee, kregen we stapels folders mee, en wilde de abt een dialoog aangaan met de buitenlandse boeddhistische wetenschappers. Steevast moesten we ook op de foto – ons gezelschap had blijkbaar een statusverhogende potentie in China.

Uit de overweldigende wirwar van indrukken elke dag rees langzaam maar zeker een beeld op van zowel de geschiedenis van het boeddhisme in China, als de huidige staat ervan. In tegenstelling tot bijvoorbeeld in Japan dacht men in China nooit zo sterk in termen van scholen. Tijdens een bezoek aan een tempel waar elke dag de Lotus sutra werd gereciteerd dacht ik, dat zal dan wel een Tiantai tempel zijn. Maar toen ik onze gids vroeg van welke school deze tempel was, lachte hij en zei hij “van de school van het boeddhisme”. De acht scholen van Chinees boeddhisme zijn constructies achteraf, en werden door de beoefenaren van die tijd niet als zodanig ervaren.

Vandaag de dag is het boeddhisme in China aan het opkrabbelen van een jarenlange onderdrukking. Tijdens de Culturele Revolutie van 1966 werden veel boeddhistische tempels geplunderd en beelden vernield. Tien jaar daarna mocht er voorzichtig weer aan boeddhisme worden gedaan. Nu gaat het in een sneltreinvaart. Overal worden tempels herbouwd en gerestaureerd (in fake Tangstijl). En de Chinese overheid werkt daar volop aan mee. Maar het boeddhisme wordt meer gewaardeerd om zijn culturele aspecten dan zijn religieuze en filosofische inhoud. Om het Chinese eenheidsgevoel te versterken wordt het roemruchte boeddhistische verleden volop onder de belangstelling gebracht (net zoals in Nederland Spinoza alom wordt gewaardeerd zonder dat zijn filosofie serieus wordt genomen).

En hoe staat het nu met Chan in China? Ik had gehoopt nog wat authentieke Chinese Chanmeesters tegen te komen. Maar in de meeste tempels wordt niet gemediteerd, hooguit wordt er wat zuivere landbeoefening gedaan. Er zijn ook eenvoudigweg te weinig goede leraren. De Culturele Revolutie heeft een hele generatie Chinese boeddhisten weggevaagd. Wat nu in de tempels wordt aangetroffen zijn enerzijds rondschuifelende tachtigjarigen die hun levensjaren uitdienen, en anderzijds ambitieuze dertigers, die het boeddhisme willen opstoten in der vaart der volkeren. De generatie daartussen, die nu het voortouw zou moeten nemen wat betreft beoefening, ontbreekt. Alleen in Gaomin Tempel in Yangzhou was een echte zendo te bewonderen, waar ook regelmatig sesshins werden gehouden. De meditatiemeester die ons rondleidde liet een waaier zien met daarop de karakters voor “amitofo”, een mantra uit het zuivere landboeddhisme. De monniken gebruiken deze waaier aan het begin van hun meditatie om zichzelf koelte toe te wuiven. Als ze eenmaal gesettled waren in hun meditatie, legden ze de waaier neer. Misschien een idee voor ons Zen Centrum?

Over enkele decennia zal het boeddhisme weer volop bloeien in China, als de ontwikkelingen in dit tempo doorgaan. Misschien ligt de toekomst van Zen niet in Japan, niet in de VS, niet in Europa – maar toch weer in haar bakermat, China …

Snoeien in het ik-mij-mijn

Een van de dikste ongelezen boeken in mijn kast is Zen and the Brain (1998) van James Austin, een poging om te beschrijven wat er gebeurt tijdens zenmeditatie aan de hand van de neurowetenschappen. Ik heb me nooit door de 800 gortdroge pagina’s heen willen worstelen. In 2006 publiceerde James Austin een vervolg (Zen-Brain Reflections) dat ik ook ongelezen liet. Maar gelukkig lossen sommige problemen zich vanzelf op als je ze maar lang genoeg links laat liggen. Dit jaar verscheen het derde boek van Austin: Selfless Insight: Zen and the Meditative Transformation of Consciousness. Dit boek is maar 270 pagina’s en vat de eerdere twee boeken samen. Bovendien geeft het de laatste onderzoeksresultaten weer uit de neurowetenschappen die sterk in beweging zijn. Ik besloot om er een stukje over te schrijven voor de Zensor zodat jullie je zelfs die 270 pagina’s kunnen besparen (het boek is best wel taai).

Het eerste deel gaat over aandacht. Meester Ikkyu zei het al, in zen gaat het om aandacht. Om meer specifiek te zijn, aandacht. Dat wil zeggen, aandacht. Maar wat is aandacht eigenlijk? Austin begint met een mooi motto van William James: “each of us literally chooses, by his way of attending to things, what sort of universe he shall appear himself to inhabit”. Hij beschrijft het doel van de zenbeoefening als “het cultiveren van een stabiele aandacht”. Aandacht is een vorm van biologische wijsheid, een wijsheid van het lichaam. Austin onderscheidt twee typen die allebei een rol spelen in zen: (1) top-down concentratie: de bewuste inspanning om zonder afleiding aandacht te schenken aan wat zich voordoet; (2) bottom-up receptieve aandacht: toelaten dat het aandachtsveld zich steeds verder opent; een onderbewust proces.

Het tweede deel gaat over de oorsprong van het zelf, neurowetenschappelijk gesproken. Als het zelf niet bestaat, waarom ervaren we dan wel dat we een zelf hebben? Wanneer we een appel zien, worden neuronale impulsen gesynthetiseerd tot een beeld van de appel. Maar, zegt Austin, recent onderzoek wijst uit dat ons brein onderbewust twee verschillende versies van de appel maakt: een egocentrisch, self-referentieel beeld van de appel waarin ikzelf centraal sta (wat betekent die appel voor mij? Wat kan ik met die appel?) en een allocentrisch, ander-referentieel beeld van de appel waarin de appel zelf centraal staat (allo betekent ‘ander’, zoals in ‘allo-chtoon’, iemand die van een andere bodem komt). Er bestaan letterlijk twee verschillende circuits in het brein. Wijzelf kennen alleen het netto resultaat van de vermenging van die twee beelden. We weten dus niet hoe het zou zijn om de appel ‘objectief’ te zien (allocentrisch), en in welke mate we worden gedomineerd door ons egocentrisch perspectief. Volgens Austin is dit nu precies wat de kensho-ervaring in zen is: plotseling breekt het allocentrisch perspectief door, en zien we de dingen zoals ze zijn, zonder inmenging van een self-referentieel perspectief.

Het allocentrisch perspectief kan nog verder worden toegelicht aan de hand van de zogeheten “spiegelneuronen” die tien jaar geleden ontdekt zijn: cellen in de premotorische cortex die niet alleen vuurden wanneer de aap een pinda pelde, maar ook wanneer hij de onderzoeker een pinda zag pellen. Sterker nog, zelfs wanneer hij het geluid van pinda’s pellen hoorde, vuurden deze cellen. Is dit hoe we empathie kunnen verklaren? Het meeleven met de ander, het voelen van de pijn van de ander. Onderzoek heeft uitgewezen dat bij autisten de spiegelneuronen onderontwikkeld zijn.

Via de spiegelneuronen leren we van elkaar (je gaat echt beter tennissen als je vaak naar Federer kijkt) en resoneren we met elkaar. Wanneer we gezamenlijk in de zendo zazen beoefenen, dan is het dus letterlijk waar dat we “gezamenlijk de Boeddhaweg realiseren.” Vanuit het allocentrisch perspectief ervaar ik daadwerkelijk dat de pijn van de ander ook mijn pijn is, en is er geen verschil meer tussen mezelf bevrijden en alle levende wezens bevrijden.

Deel drie gaat over de weg naar een dergelijke allocentrische, zelfloze staat van zijn. Het gaat er niet om dat we iets anders zien, maar dat we anders gaan zien. Neurologisch gesproken vereist een dergelijke zelfloosheid een deactivatie van de self-referentiële wijze van zien. De zogeheten GABA-cellen, die oscillaties tussen de thalamus en de cortex kunnen onderdrukken, wijzen volgens Austin in de richting van hoe zo’n deactivatie in zijn werk zou kunnen gaan. Deze GABA-cellen kunnen onze fysiologische bias veranderen, ons intern compas. In plaats van dat alle boodschappen worden gerelateerd aan het egocentrische circuit (het ik-mij-mijn systeem, zoals Austin het noemt), worden ze nu gekoppeld aan het allocentrische circuit.

Hoe vindt zo’n shift nu plaats? Volgens Austin kan het in één keer gebeuren (een grote kensho-ervaring), maar het kan ook heel geleidelijk gaan, met incrementele stapjes. Steeds een klein inzichtje, om de boom van het ik-mij-mijn steeds verder terug te snoeien.

Ik vind dit een mooi perspectief op wat er op het kussen eigenlijk gebeurt. We worden steeds verder teruggesnoeid, zonder dat we zelf iets doen. Het lichaam krijgt de gelegenheid tot snoeien, vanwege de receptieve aandacht die wij steeds weer opnieuw opbrengen.

Go GABA go!