31 oktober 2010

Snoeien in het ik-mij-mijn

Een van de dikste ongelezen boeken in mijn kast is Zen and the Brain (1998) van James Austin, een poging om te beschrijven wat er gebeurt tijdens zenmeditatie aan de hand van de neurowetenschappen. Ik heb me nooit door de 800 gortdroge pagina’s heen willen worstelen. In 2006 publiceerde James Austin een vervolg (Zen-Brain Reflections) dat ik ook ongelezen liet. Maar gelukkig lossen sommige problemen zich vanzelf op als je ze maar lang genoeg links laat liggen. Dit jaar verscheen het derde boek van Austin: Selfless Insight: Zen and the Meditative Transformation of Consciousness. Dit boek is maar 270 pagina’s en vat de eerdere twee boeken samen. Bovendien geeft het de laatste onderzoeksresultaten weer uit de neurowetenschappen die sterk in beweging zijn. Ik besloot om er een stukje over te schrijven voor de Zensor zodat jullie je zelfs die 270 pagina’s kunnen besparen (het boek is best wel taai).

Het eerste deel gaat over aandacht. Meester Ikkyu zei het al, in zen gaat het om aandacht. Om meer specifiek te zijn, aandacht. Dat wil zeggen, aandacht. Maar wat is aandacht eigenlijk? Austin begint met een mooi motto van William James: “each of us literally chooses, by his way of attending to things, what sort of universe he shall appear himself to inhabit”. Hij beschrijft het doel van de zenbeoefening als “het cultiveren van een stabiele aandacht”. Aandacht is een vorm van biologische wijsheid, een wijsheid van het lichaam. Austin onderscheidt twee typen die allebei een rol spelen in zen: (1) top-down concentratie: de bewuste inspanning om zonder afleiding aandacht te schenken aan wat zich voordoet; (2) bottom-up receptieve aandacht: toelaten dat het aandachtsveld zich steeds verder opent; een onderbewust proces.

Het tweede deel gaat over de oorsprong van het zelf, neurowetenschappelijk gesproken. Als het zelf niet bestaat, waarom ervaren we dan wel dat we een zelf hebben? Wanneer we een appel zien, worden neuronale impulsen gesynthetiseerd tot een beeld van de appel. Maar, zegt Austin, recent onderzoek wijst uit dat ons brein onderbewust twee verschillende versies van de appel maakt: een egocentrisch, self-referentieel beeld van de appel waarin ikzelf centraal sta (wat betekent die appel voor mij? Wat kan ik met die appel?) en een allocentrisch, ander-referentieel beeld van de appel waarin de appel zelf centraal staat (allo betekent ‘ander’, zoals in ‘allo-chtoon’, iemand die van een andere bodem komt). Er bestaan letterlijk twee verschillende circuits in het brein. Wijzelf kennen alleen het netto resultaat van de vermenging van die twee beelden. We weten dus niet hoe het zou zijn om de appel ‘objectief’ te zien (allocentrisch), en in welke mate we worden gedomineerd door ons egocentrisch perspectief. Volgens Austin is dit nu precies wat de kensho-ervaring in zen is: plotseling breekt het allocentrisch perspectief door, en zien we de dingen zoals ze zijn, zonder inmenging van een self-referentieel perspectief.

Het allocentrisch perspectief kan nog verder worden toegelicht aan de hand van de zogeheten “spiegelneuronen” die tien jaar geleden ontdekt zijn: cellen in de premotorische cortex die niet alleen vuurden wanneer de aap een pinda pelde, maar ook wanneer hij de onderzoeker een pinda zag pellen. Sterker nog, zelfs wanneer hij het geluid van pinda’s pellen hoorde, vuurden deze cellen. Is dit hoe we empathie kunnen verklaren? Het meeleven met de ander, het voelen van de pijn van de ander. Onderzoek heeft uitgewezen dat bij autisten de spiegelneuronen onderontwikkeld zijn.

Via de spiegelneuronen leren we van elkaar (je gaat echt beter tennissen als je vaak naar Federer kijkt) en resoneren we met elkaar. Wanneer we gezamenlijk in de zendo zazen beoefenen, dan is het dus letterlijk waar dat we “gezamenlijk de Boeddhaweg realiseren.” Vanuit het allocentrisch perspectief ervaar ik daadwerkelijk dat de pijn van de ander ook mijn pijn is, en is er geen verschil meer tussen mezelf bevrijden en alle levende wezens bevrijden.

Deel drie gaat over de weg naar een dergelijke allocentrische, zelfloze staat van zijn. Het gaat er niet om dat we iets anders zien, maar dat we anders gaan zien. Neurologisch gesproken vereist een dergelijke zelfloosheid een deactivatie van de self-referentiële wijze van zien. De zogeheten GABA-cellen, die oscillaties tussen de thalamus en de cortex kunnen onderdrukken, wijzen volgens Austin in de richting van hoe zo’n deactivatie in zijn werk zou kunnen gaan. Deze GABA-cellen kunnen onze fysiologische bias veranderen, ons intern compas. In plaats van dat alle boodschappen worden gerelateerd aan het egocentrische circuit (het ik-mij-mijn systeem, zoals Austin het noemt), worden ze nu gekoppeld aan het allocentrische circuit.

Hoe vindt zo’n shift nu plaats? Volgens Austin kan het in één keer gebeuren (een grote kensho-ervaring), maar het kan ook heel geleidelijk gaan, met incrementele stapjes. Steeds een klein inzichtje, om de boom van het ik-mij-mijn steeds verder terug te snoeien.

Ik vind dit een mooi perspectief op wat er op het kussen eigenlijk gebeurt. We worden steeds verder teruggesnoeid, zonder dat we zelf iets doen. Het lichaam krijgt de gelegenheid tot snoeien, vanwege de receptieve aandacht die wij steeds weer opnieuw opbrengen.

Go GABA go!

Geen opmerkingen: